De Herderjongen
Ik ben een heel oud schaap.
I am a very old sheep.
Mijn vacht is grijs.
My wool is gray.
Mijn poten zijn traag.
My legs are slow.
Ik heb al vele jaren op deze heuvel gewoond.
I have lived on this hill for many years.
Er is een jonge jongen die ons schapen gadeslaat.
There is a young boy who watches us sheep.
Hij heet Tom.
His name is Tom.
Tom verveelt zich erg.
Tom is very bored.
Hij zit de hele dag onder de boom.
He sits under the tree all day.
Hij gooit stenen naar de wolken.
He throws rocks at the clouds.
Op een dag krijgt Tom een slecht idee.
One day, Tom gets a bad idea.
Hij rent naar het dorp.
He runs to the village.
Hij schreeuwt heel hard.
He screams very loud.
Help!
"Help!"
"Help!"
"Help!"
"Een grote wolf eet de schapen op!"
"A big wolf is eating the sheep!"
Alle mensen rennen de heuvel op.
All the people run up the hill.
Ze dragen stokken en touwen.
They carry sticks and ropes.
Ze willen tegen de wolf vechten.
They want to fight the wolf.
Maar er is geen wolf.
But there is no wolf.
Tom lacht en lacht.
Tom laughs and laughs.
Het was een grap!
"It was a joke!"
zegt hij.
he says.
De mensen zijn erg boos.
The people are very angry.
Ze lopen terug naar het dorp.
They walk back to the village.
Hun gezichten zijn rood.
Their faces are red.
Ik schud mijn hoofd.
I shake my head.
Deze jongen is dwaas.
This boy is silly.
De volgende week doet Tom het opnieuw.
The next week, Tom does it again.
Hij rent en schreeuwt over een wolf.
He runs and screams about a wolf.
De mensen komen aangerend.
The people come running.
Maar opnieuw, geen wolf.
But again, no wolf.
Alleen Tom die lachte.
Just Tom laughing.
Deze keer komen er minder mensen.
This time, fewer people come.
Ze vertrouwen Tom nu niet meer.
They do not trust Tom now.
Dan op een ochtend ruik ik iets vies.
Then one morning, I smell something bad.
Ik kijk op van het eten van gras.
I look up from eating grass.
Een echte wolf loopt op ons af!
A real wolf is walking toward us!
Zijn tanden zijn scherp.
His teeth are sharp.
Zijn ogen zijn geel.
His eyes are yellow.
Tom ziet de wolf ook.
Tom sees the wolf too.
Hij rent naar het dorp.
He runs to the village.
Hij schreeuwt om hulp.
He screams for help.
Maar deze keer komt er niemand.
But this time, nobody comes.
De mensen denken dat het weer een leugen is.
The people think it is another lie.
De wolf komt dichter bij ons schapen.
The wolf comes closer to us sheep.
Wij zijn heel bang.
We are very scared.
Maar dan gebeurt er iets grappigs.
But then something funny happens.
De wolf struikelt over een steen!
The wolf trips over a rock!
Hij valt de heuvel af.
He falls down the hill.
Hij rolt en rolt als een bal.
He rolls and rolls like a ball.
Hij landt in de modder op de bodem.
He lands in the mud at the bottom.
De wolf staat op.
The wolf gets up.
Hij is bedekt met vuile modder.
He is covered in dirty mud.
Hij ziet er erg dwaas uit.
He looks very silly.
Hij rent weg omdat hij zich schaamt.
He runs away because he is embarrassed.
Wij schapen zijn veilig!
We sheep are safe!
Tom leerde zijn lesje.
Tom learned his lesson.
Hij liegt nooit meer.
He never lies again.
En ik?
And I?
Ik blijf gewoon gras eten en naar de wolken kijken.
I just keep eating grass and watching the clouds.