De Arend en de Pijl
Een arend vloog hoog in de blauwe hemel.
An eagle flew high in the blue sky.
Hij was sterk en prachtig.
He was strong and beautiful.
Zijn vleugels waren groot en krachtig.
His wings were big and powerful.
Een man op de grond zag de arend.
A man on the ground saw the eagle.
De man had een boog en pijl.
The man had a bow and arrow.
Hij wilde de arend vangen.
He wanted to catch the eagle.
De man schoot zijn pijl omhoog naar de arend.
The man shot his arrow up at the eagle.
De pijl raakte de arend.
The arrow hit the eagle.
De arend viel naar de grond.
The eagle fell down to the ground.
De arend was gewond en stervende.
The eagle was hurt and dying.
Hij keek naar de pijl in zijn lichaam.
He looked at the arrow in his body.
Hij zag iets dat hem zeer bedroefd maakte.
He saw something that made him very sad.
De pijl had veren eraan.
The arrow had feathers on it.
Deze veren kwamen van een arend.
These feathers came from an eagle.
Het waren zijn eigen veren die lang geleden vielen.
They were his own feathers that fell long ago.
De adelaar zei,
The eagle said,
"Wat droevig!"
"How sad!"
"Ik word gedood door mijn eigen veren."
"I am killed by my own feathers."
"De pijl die mij verwondt draagt een deel van mij."
"The arrow that hurts me has part of me on it."
Toen stierf de arend.
Then the eagle died.